Geschiedenis van de Georgische thee

Georgische thee is een van de meest noordelijke ter wereld. Zijn geschiedenis is over de afgelopen anderhalve eeuw geschapen door de dromen van romantici en de energie van enthousiastelingen, de talenten van ondernemers en het werk van geleerden, de titanenarbeid van heldhaftige pluksters en de gedachtevlucht van technisch uitvinders. Na een lange en moeizame wordingsperiode kwam zij tot een geweldige doch kortstondige bloei, waarop neergang volgde, en bijna de vergetelheid. Maar waar ooit een theestruik door een zorgzame mensenhand is geplant, krijgt hun gemeenschappelijke geschiedenis onvermijdelijk een vervolg...

 

Georgië, thee, 2016

                                                                                                                                      Op de foto:

oude theeplantage in Kobuleti

    

 “(...) Dit gelukkige hoekje van subtropische natuur, waar de theestruik bij ons het niet slechter doet dan in China, ligt in de meest zuidelijke uithoek van de Unie, in het Kaukasische grensgebied, binnen het voormalige district Batoemi. Hier, te midden van het groenblijvende kreupelhout van azalea's en rododendrons, heeft een Chinese immigrant een tweede thuis gevonden: de theestruik. Wie zijn zomervakantie wil doorbrengen in een decor van de exotische natuur van verre subtropische landen, zich verpozen in magische tuinen onder het bladerdak van Japanse palmen, Nieuw-Zeelandse dracaena's en Australische eucalyptussen, die raden wij aan op weg te gaan naar het vaderland van de nieuwe Sovjetthee: naar de Zwarte Zeekust van Batoemi. Hier zal hij prachtige, zacht glooiende heuvels zien, rode aarde die in terrassen is gecultiveerd die trapsgewijs de hellingen omgorden, en beplant met theestruiken.

       De kleine theestruikjes, niet hoger dan een el boven de grond, worden voorbeeldig onderhouden en zijn een lust voor het oog van de theeplanter met hun eeuwige groene bladeren, die het hele jaar door aan de plant blijven. Na een korte winterstagnatie (de warme Batoemse winter duurt slechts een paar weken, waarbij de temperatuur nooit onder de 7,5°С komt) zetten de theestruiken het op een groeien, soms al in maart, en blijven gedurende de hele zomer en de hele Batoemse herfst, die betovert met zijn heldere en warme dagen, jonge groene blaadjes ontwikkelen

(...)”

                                                                                               K.K. Serebrjakov, Geschiedenis van de

Russische thee, uit Vestnik Znanija (Boodschapper van Kennis), jaargang 1927, №4.

 

In de 19e eeuw werd thee in Rusland een werkelijk geliefde volksdrank. Jaarlijks werden er tienduizenden tonnen van ingevoerd (zowel legaal als als smokkelwaar om invoerrechten te omzeilen), en hij werd nagemaakt en gefalsificeerd. De groeiende populariteit, in weerwil van de hoge prijs (dure soorten werden voor 10-12 roebel per pond verkocht, wat neerkwam op de prijs voor twee à drie koeien) leidde tot de gedachte of het niet mogelijk was thee in eigen land te cultiveren. De Kaukasische kust leek qua klimaat de meest hoopgevende streek hiervoor (Georgië viel tussen 1801 en 1917 binnen het Russische Rijk). Voordat in de praktijk werd begonnen met de theeteelt, werden in Sint-Petersburg, Moskou en Tiflis al meer dan dertig speciaal aan dit thema gewijde wetenschappelijke en populaire werken gepubliceerd.

Theestruiken werden, samen met andere exotische planten, direct na het einde van de

Napoleontische Oorlogen voor het eerst naar Rusland verplant. In opdracht van de gouverneur van Cherson, hertog E.O. Richelieu, kwamen ze in 1817 aan in de nieuw opgezette Keizerlijke botanische rijkstuin (tegenwoordig de Nikitatuin) nabij Jalta op de Krim. Dit eerste experiment leidde niet tot succes: de struiken stierven af. In 1833 gaf de nieuwe gouverneur-generaal, vorst Michaïl Vorontsov, opdracht een nieuwe partij stekken uit China te laten bezorgen, die wortel schoten en zaad gaven. De directeur van de tuin, Nikolaj Gartvis, deed uitgebreid onderzoek naar hun verspreidingsvoorwaarden en kwam met de aanbeveling om verdere proeven naar de Kaukasische Zwarte-Zeekust te verplaatsen. En in 1848 werden stekken uit de Nikitatuin naar de botanische tuin van Soechoemi en naar Ozoergeti overgebracht.

 

Georgië, lente 2016

 

Na aankomst in Ozoergeti werden tweehonderd struiken daar in de staatstuin geplant, het vroegere bezit van de vorsten Goeriëli. Maar na de Turkse veldtocht van de jaren 1850 waren er in de geruïneerde tuin nog slechts 25 over. Een andere partij stekken was aan de Mingrelische vorst David Dadiani gezonden, die ze in zijn eigen tuin pootte en met succes op wist te kweken. De theestruik trok als zeldzame exotische plant de aandacht van liefhebbers en werd gekweekt in privétuinen in Goerië en Mingrelië, nabij Soechoemi en Sotsji en op andere plaatsen. Door goede zorgen omringd groeiden de struiken, bloeiden en gaven zaad. Maar een paar struiken voor je plezier op je eigen landgoed telen is één ding, staatsfinanciering ontvangen voor een industriële plantage is heel wat anders.

 

Georgische thee Tsjakva, 2016

                                                                                                                 Op de foto: lentespruiten van

Georgische thee in Tsjakva, 2016

 

Een plaats in de schijnwerpers in de geschiedenis van de Georgische thee wordt ingenomen door vorst Michaïl Eristavi. Hij was de eerste die niet alleen zijn eigen thee verbouwde, maar die ook volgens alle geldende regels bewerkte en naar een expositie opstuurde, waar de thee erkenning kreeg. Zonder landbouwopleiding verbouwde vorst Eristavi op zijn landgoed in Goerië tabak, katoen, citrusvruchten en andere subtropische gewassen. Zijn theestruiken stonden in een fruitboomgaard, die tevens de rol had van windscherm volgens een plan dat hij had uitgewerkt voor een complex subtropisch bedrijf, waar de theeteelt gecombineerd zou worden met wijnbouw, fruitteelt en zijdecultuur. Helaas werd het enthousiasme van de vorst op staatsniveau niet gedeeld: zijn verzoek om een krediet voor de uitbreiding van zijn plantage werd afgewezen. Na de dood van Eristavi nam zijn zoon de theeteelt nog een tijdje waar, maar in 1907 vertrok deze naar SintPetersburg en de plantages raakten in verval.

Pogingen om de krachten van afzonderlijke enthousiastelingen te bundelen liepen eveneens op niets uit. Onder leiding van Je. Stalinski, redacteur van de krant Kavkaz, kwam in 1872 een groep initiatiefnemers bijeen om aandelen uit te geven ter financiering van een op te zetten thee-industrie. Uit Calcutta nodigden zij de bekende theeplanter kapitein Walter Lyell uit, die theezaden en -stekken meenam en succes garandeerde. Op het verzoek om gratis aarde kreeg de initiatiefgroep echter nul op het rekest, waarna de groep uiteenviel.

Vele vooraanstaande Russische geleerden steunden het idee om de theeteelt in de Kaukasus te ontwikkelen. Onder hen waren de academici A.M. Butlerov, D.I. Mendeleëv, V.R. Williams en P.K. von Seidlitz.

In 1884 presenteerde drs. P.K. von Seidlitz op het Internationale Congres van Botanica en Horticultuur in Sint-Petersburg zijn artikel Over de teelt van de theeboom in Transkaukasië. Hij beperkte zich niet tot de theorie, hij ondernam ook een reeks praktische stappen richting haar realisatie, met de bedoeling de proeven op zijn landgoed nabij Batoemi voort te zetten. Daartoe richtte hij zich tot de directeur van de Russische maatschappij van stoomvaart en handel, admiraal Tsjichatsjov, met het verzoek theezaden en -stekken uit Hankou te laten komen. Groot was de wanhoop van de bioloog, toen in juli 1885 de hele kostbare vracht op de douanepost van Batoemi aan een desinfectie met bijtende kalk werd onderworpen... Het pootgoed dat heel was gebleven, deed Seidlitz over aan de ingenieurskolonel in ruste A.A. Solovtsov, die zijn project voortzette. Een zeker deel van de zaden bleek te hebben overleefd en kwam op. Dankzij zorgzame aandacht begonnen de struiken zaad te geven en in 1893 werd de thee van Solovtsov op de landbouwexpositie in Tiflis bekroond met een grote gouden medaille. Na de dood van Solovtsov raakte ook deze theeplantage in verval, maar in de Sovjettijd werd haar nieuw leven ingeblazen.

 

Pas tegen het einde van de 19e eeuw maakte het totaal aan opgedane positieve ervaring een eerste serieuze experiment mogelijk met de commerciële theeteelt in het Kaukasusgebied. In 1892 verwierf de firma van K. en S. Popov rond de driehonderd hectare in Salibaoeri, Kapresjoemi en Tsjakva voor de aanleg van theeplantages. Voorzien van een langjarige ervaring in de theehandel en eigen theefabrieken in het district Hankou in China, toog Konstantin Semjonovitsj Popov, telg uit een koopmansgeslacht, in 1889, 1891 en 1893 naar theeplantages in China, Japan en India. Hier bestudeerde hij diepgaand en concreet alle aspecten van het theevak, van het opkweken van de zaden en het planten tot de manieren om het theeblad te verwerken. Een deelnemer aan de expeditie van 1893 was een gepassioneerde propagandist van het idee van Georgische thee, de eminente farmacoloog, specialist in geneeskrachtige planten en professor aan de Moskouse universiteit Vladimir Andreëvitsj Tichomirov. Een grote verzameling theezaden en -stekken, die hij in verschillende theeproducerende streken bij elkaar geraapt had, werd op de door de Popovs aangekochte landerijen geplant. In totaal stak de firma meer dan een miljoen roebel in het project.

Als bedrijfsopzichter liet K.S. Popov een specialist uit China overkomen, die op dat moment werkte als assistent van de directeur van een theefabriek in Ningzhou. Zijn naam was Liu Junzhou (刘峻周). Liu was in 1870 geboren in een Hakkafamilie in de provincie Hunan. Het familieregister herleidt zijn afstamming 76 generaties terug tot Liu Bang, de stichter van de Handynastie. Bij zijn geboorte kreeg hij de naam Liu Zhao Peng (刘兆彭). Als vijftienjarige jongen vertrok Liu naar de provincie Zhejiang om zich het theevak eigen te maken. In 1888 leerde hij in het stadje Ningbo Popov kennen, op wie hij een erg goede indruk maakte. Zodoende nodigde Popov Liu, inmiddels directeursassistent, in 1893 uit om bedrijfsleider in Tsjakva te worden. “(...) Ik werd aangetrokken door het voor mij totaal nieuwe land en het besef dat ik daar de allereerste wegbereider van de theecultuur zou worden”, herinnerde Liu zich later. “Toen ik mijn besluit genomen had, sloot ik met K.S. Popov een contract af voor drie jaar. Mijn loon bedroeg 500 roebel per maand, met daarbij een dienstwoning met eten, een bediende, paard en wagen etc. Mijn eersteklas reis heen en terug werd ook door Popov betaald. Ik arriveerde in november 1893 in de Kaukasus.” Liu nam tien helpers mee, Chinese meesters, en tienduizend stekken van theestruiken en enkele tonnen zaad.

 

Liu Junzhou

Op de foto: Liu Junzhou. Theefabriek in Tsjakva, omstreeks 1907–1915. De digitale kleurenafbeelding is gemaakt van de negatieven van de persoonlijk fotograaf van tsaar Nicolaas II, Sergej Michajlovitsj Prokoedin-Gorski, die begin 20e eeuw een techniek had ontwikkeld voor kleurenfotografie. Met een zelfgebouwd fototoestel maakte hij drie opnamen van een en hetzelfde onderwerp door drie fotofilters: een blauw, een groen en een rood, en vervolgens vervaardigde hij daarvan diapositieven, die op een scherm een kleurenafbeelding projecteerden. Tussen 1909 en 1915 reisde Prokoedin-Gorski door Georgië, waar hij natuur, architectuur en huiselijke taferelen uit het leven van de meest uiteenlopende mensen vastlegde. Na de dood van Prokoedin-Gorski verkocht zijn zoon zijn collectie van 1900 glazen negatieven en 14 albums. Uiteindelijk belandde deze in de Amerikaanse Congress Library, waar zij zich tot op heden bevindt op de afdeling gravures en fotografie (LC-DIG-ppmsc-04429).

 

Liu organiseerde het werk in Tsjakva als in een traditionele Chinese dorpsfabriek: “de handfabricage van thee door Chinezen vindt sinds 1895 plaats in een kleine schuur, waarin twee haarden staan met erin vastgemetselde gietijzeren pannen, een veelheid aan zeven, gevlochten manden, dienbladen en bamboe korven van verschillende vormen, een aantal matten, gietijzeren pannen en een wanmolen voor het sorteren van de gereedgemaakte thee. Al die voorwerpen kwamen uit China” (uit de memoires van ingenieur V. Masalski). In 1895 werd in de fabriek 20 pond thee geproduceerd (iets meer dan 8 kg), in 1896 97 pond (40 kg), in 1897 1200 pond (rond de 500 kg).

Liu's thee werd gepresenteerd op de Parijse expositie en kreeg een grote gouden medaille.

In 1897 bestelde de firma in Engeland een uitrusting voor een grote mechanische fabriek (gedreven door een oliemotor) naar Ceylons voorbeeld. De verwerkingscapaciteit bedroeg 200 ton groene bladeren per seizoen. In 1898 produceerde de fabriek 13000 pond (5200 kg) gebruiksklare thee.

 

Liu Junzhou's thee

Op de foto: Voor 10 jaar onberispelijke dienst ontving Liu de Heilige Stanislavsorde, kocht een bescheiden grondstuk nabij Batoemi, waar hij een huis bouwde en met toestemming van de tsaar thee uitbracht onder zijn eigen merk.

 

Het voorbeeld van K.S. Popov werd gevolgd door het Ministerie van Staatseigendommen (dat van 1797 tot 1917 de eigendommen van de keizerlijke familie beheerde). In 1895 begon dit met de aankoop van behoorlijk uitgestrekte landerijen in Tsjakva en rustte een expeditie uit naar ZuidoostAzië onder leiding van de beste geleerden van die tijd: de agronoom en specialist in subtropische gewasculturen I.N. Klingen, professor A.N. Krasnov, een vurige Zuid-Georgische patriot en de toekomstige stichter van de botanische tuin van Batoemi, en de agronoom V. Simonson, die na terugkeer de Praktische handleiding voor de teelt van de theestruik zou schrijven.

De expeditie keerde in 1896 terug met zesduizend theestekken en twee ton zaad. Maar terwijl ze onderweg was, sloot het Staatslandgoed Tsjakva een contract af met A. Solovtsov, die twintig tienden (bijna 22 ha.) inzaaide met materiaal van zijn eigen land. Tegen 1900 beschikte het Staatslandgoed over 98,5 hectare aan theeplantages, en in 1917 rond de 550 ha. Het merendeel van de soorten was Chinees, maar er waren ook Indiase en Japanse bij. De Indiase theeplanten deden het niet goed vanwege het andere klimaat, en de Japanse thee werd in de loop van de tijd vervangen door soorten met een groter blad. Het beste materiaal werd gevonden in de populaties die uit Yangloudong (Xianning) en Ningzhou stamden, evenals de Indiaas-Chinese hybride Kangra, ingevoerd uit de Westelijke Himalaya.

In 1899 werd een theefabriek gebouwd die jaarlijks een miljoen kilo groene bladeren kon verwerken, en werden de eerste 930 pond (370 kg) thee gebruiksklaar afgeleverd. In 1901 nam Liu Junzhou de scepter van K. Popov over. Hij zou de komende 25 jaar de theefabriek in Tsjakva blijven leiden, werd in 1923 door het Sovjetbestuur onderscheiden met de Orde van de Rode Vaan van de Arbeid en keerde in 1926 naar China terug. Een belangrijk deel van de plantages in Georgië werd in het vervolg ingezaaid met zaden uit Tsjakva. In de fabriek werden intussen de eerste plaatselijke theemeesters gevormd.

De plaatselijke bewoners die op de plantages van de landgoederen van Salibaoeri en Tsjakva werkten, leerden de theeteelt kennen en brachten hun kennis mee naar hun geboortedorpen. In 1910 had het totale oppervlak van de theeplantages in Adzjarië, de streek rondom Batoemi, 125 ha bereikt, terwijl het aantal theebedrijven was gegroeid tot 101. Het was voor kleine ondernemers overigens voordeliger om hun grondstof aan de fabriek van Tsjakva aan te bieden dan zich zelf met de bijkomende veelheid aan formaliteiten bezig te houden. Het accijnssysteem vereiste dat het wegen en verpakken in de aanwezigheid van een ambtenaar in speciale gebouwen gebeurde. Bovendien moesten etiketten bij een drukkerij besteld worden en was het organiseren van de verkoop een gedoe.

 

Theeplantage van het Ministerie van Staatseigendommen te Tsjakva

                                                                                                                                     Op de foto:

Theeplantages van het Ministerie van Staatseigendommen 

Ondanks de succesvolle aanzetten van vorst M. Eristavi kwam de ontwikkeling van een theecultuur op commercieel niveau in het westen van Georgië (in de arrondissementen Ozoergeti, Senaki en Zoegdidi) wat later op gang dan in Adzjarië. En hier werd zij voornamelijk door kleine bedrijven gedragen. De enige theefabriek stond in Goerië, op het landgoed van vorst Nakasjidze. Deze fabriek, gebouwd in 1908, was uitgerust met een elektromotor van 25 pk, een roller en een bakstenen oven met een plaatijzeren binnenbekleding. Jaarlijks verwerkte hij tot 500 poed (bijna 8200 kg) groene bladeren.

Iemand die veel gedaan heeft voor de ontwikkeling van de thee-industrie in Goerië was Jermil Nakasjidze. Opgeleid als agronoom trok hij rond door Goerië, Mingrelië en andere districten op zoek naar de beste gronden om theeplantages op te vestigen. Hij bracht de boeren het ambacht bij van de verwerking van het theeblad, en werd vervolgens de initiatiefnemer en bouwleider van de theefabriek in Ozoergeti, met dependances in Anaseoeli en Nasakirali. Hij vertaalde de brochure van de agronoom S. Timofeëv Korte handleiding voor de teelt van theestruiken in het westelijke deel van het gouvernement Koetaisi in het Georgisch en deelde deze uit onder zijn arme buren. Zijn enthousiasme werkte ontstak een vuur in de harten van mensen van eenvoudige komaf, en velen stapten in de theeteelt en brachten hun grondstoffen naar de fabriek.

Na de machtsovername door de Sovjets werd Nakasjidze een van de initiatiefnemers achter de vennootschap Thee-Georgië. Hij was actief in de oprichting van theeboerderijen in Tsjakva, Salibaoeri en Zedobani. In 1928 zag zijn boek De theestruik, zijn teelt en de verwerking van thee het licht.

 

Theeoogst Tsjakva 1905-1915

Op de foto: theeoogst op het Staatslandgoed, rond 1907-1915. Digitale kleurenafdruk van de negatieven van Prokoedin-Gorski.

 

In Abchazië, waar in 1848 de eerste theestruiken in Georgië waren geplant, hebben vóór de revolutie geen grote industriële plantages en fabrieken bestaan.

In 1885 legde de academicus A.M. Butlerov op zijn land tussen Soechoemi en Novy Afon een kleine theeplantage aan en maakte zelfs zijn eigen thee. Vanaf 1900 organiseerde het Ministerie van Landbouw onder leiding van professor S.N. Timofeëv in Abchazië enige kleine proefplantages. De eerste grote theeboerderij in Abchazië werd aangelegd door de boer Razhden Todoea. Hij had een aantal seizoenen in Tsjakva gewerkt en uiteindelijk besloten voor zichzelf te beginnen. In het voorjaar van 1914 zaaide hij zaden uit Tsjakva op een oppervlak van een halve hectare in het dorp Pokvesji in het district Otsjemtsjiri en in 1917 haalde hij zijn eerste oogst binnen. Hij verkocht zijn eigenhandig bewerkte thee op de markt van Otsjemtsjiri onder het merk “Tsjaj Todoea”.

 

In totaal deden in het prerevolutionaire Georgië drie grote theefabrieken hun werk, uitgerust met Engelse machinerie, en een aantal ambachtelijke ondernemingen. Zij verwerkten de grondstof, geoogst op de eigen boerderijen, en daarnaast ingekocht bij de eigenaars van kleine plantages. Door er een tamelijk hoge prijs voor te betalen stimuleerden de fabriekseigenaren de verdere ontwikkelingen van de theeteelt. Tegen 1917 namen de theeplantages in totaal rond de 1000 land in beslag, voor een brutogewicht van 140 ton aan grondstof. Naast de thee-import naar Rusland in hetzelfde jaar van 75 800 ton, was het marktaandeel van de Georgische thee minder dan een procent, maar het begin was er.

De theesoorten die vóór de revolutie op de markt werden gebracht, “Bogatyr” (“Ridder”), “KaraDere”, “Zedoban” en “Ozurgetski”, waren van prima kwaliteit. De beste reputatie gold de thee van de fabriek van K.S. Popov. Hij kreeg hoge waarderingen en viel in de prijzen op Russische en buitenlandse tentoonstellingen. Maar het grootste deel van de productie betrof de lagere klasse “soldatenthee” uit de Staatsfabriek, die door de legerleiding werd ingeslagen “tot genoegen van de lagere rangen”.

 

Thee van de Popovs

Op de foto: de firma “Gebroeders K. en S. Popov” had sinds 1894 het recht het staatswapen op de verpakking, reclame en etiketten te voeren, en kreeg vanaf 1898 de titel “Hofleverancier van Zijne Keizerlijke Hoogheid”. Zij was de leverancier van verscheidene Europese koninklijke en keizerlijke hoven: Griekenland, België, Roemenië, Zweden, Italië, Oostenrijk, alsmede de Shah van Perzië.

 

De Eerste Wereldoorlog stagneerde de ontwikkeling van de Kaukasische theeteelt: de theedistricten kwamen in het frontgebied te liggen. In april 1918 werden ze door de Turken bezet, vervolgens werden die afgelost door Engelse troepen. De theeboerderijen raakten volledig in verval. Een nijpend gebrek aan brood dwong de boeren de theevelden op te geven, en op sommige plaatsen zelfs te rooien en met maïs in te zaaien.

Na de Oktoberrevolutie werd het bezit van grote en kleine bedrijven genationaliseerd en kreeg de organisatie “Tsentrotsjaj” het beheer over de geconfisqueerde magazijnen. In juli 1921 vond in Tsjakva de eerste conferentie van de theetelers van Adzjarië ooit plaats, waarop maatregelen werden uitgewerkt om tot een renaissance van de thee-industrie te komen. En twee jaar later al werd een in de geschiedenis van de fabriek in Tsjakva nog nooit vertoonde recorddagoogst binnengehaald en verwerkt. In juli 1925 ging er 5000 poed thee (tien wagonladingen) naar de jaarmarkt van Nizjni Novgorod.

Aan het eind van 1925 kwam de leiding over de theebranche in handen van de Staatscoöperatie “Tsjaj-Groezija” (“Thee-Georgië”). De ontwikkeling van de branche in de Kaukasus werd door de overheid als een programma van groot belang opgepakt: tientallen miljoenen roebels werden jaarlijks in de financiering van theeplantages gestoken. Boerderijen kregen renteloze of extra voordelige kredieten. Theeplanters werden met korting van brood voorzien. En aangezien met de herinvoering van thee de maïs werd verdrongen, werden de zaden voor elkaar ingeruild in een verhouding die overeenkwam met het benodigde landoppervlak.

 

Theereclame, jaren '30

                                                                                                                                       Op de foto:

Reclame voor Georgische thee, jaren '30

 

In de zomer van 1926 opende “Tsjaj-Groezija” in Tsjakva een proefstation, en in 1930 werd in het district Ozoergeti het Nationale Wetenschappelijke Onderzoeksinstituut van de Theeteelt opgericht, waarbij de proefstations van Zvani, Tsjakva en Zoegdidi werden ondergebracht. Later openden filialen in Soechoemi en Poti hun deuren.

De invoering van een weinig bestudeerde, nieuwe gewascultuur vergde van de werknemers in de theebranche een grote inzet. Door het ontbreken van theoretische kennis en praktische ervaring was men gedwongen zijn toezicht bij buitenlandse specialisten te zoeken en van de eigen fouten te leren.

Zo bleek bijvoorbeeld onder de plaatselijke omstandigheden het planten in sleuven niet geschikt. Ook de aanbeveling om een Indiase variëteit in te zaaien bleek onjuist; deze trok het Transkaukasische klimaat niet.

Voor de aanleg van de eerste plantages werd 492 ton zaad uit India ingekocht, 390 ton uit Japan en 39 ton uit China. Die aankoop kostte goud, daarom was een van de eerste opgaven de heroriëntatie op eigen zaaigoed. Dat lukte in 1932, waarna Rusland volledig overging op zaad dat van de eigen plantages kwam.

In 1948 lukte het Ksenija Jermolajevna Bachtadze, de unieke hybriden “Georgische №1” en “Georgische №2” zo op te kweken dat ze 30-35% meer oogst dan gewoonlijk gaven. Dit werk leverde haar de Stalinpremie op. In totaal verkreeg Bachtadze dankzij jarenlange arbeid 19 nieuwe soorten thee, aangepast aan het Georgische klimaat. Een ervan, Georgische №8, later “Winterheld” genoemd, kon bij 25 graden vorst onder een sneeuwdek overleven! Vandaag de dag is dit de basistheecultuur van de boerderij te Dagomys in de Kraj Krasnodar.

 

Ksenija Bachtadze

                                                                                            Op de foto: De Held van de Socialistische Arbeid academica Ksenija Bachtadze

 

In de jaren '30 werden buitenlandse specialisten als adviseurs aangetrokken. In zijn rapport aan de directeur van Thee-Georgië schreef de Engelse dr. G. Mann: “Ten aanzien van Atsjigvari zijn wij van mening dat de locatie voor dit goed uitermate slecht gekozen is, en wij begrijpen niet hoe zulke nieuwe aanleg gesanctioneerd heeft kunnen worden.” De Indiase planter V. Barber voegde er in zijn verslag aan toe: “Ik veroordeel deze plek onomwonden... het perspectief is zo hopeloos als maar kan”.

“Geenszins!” antwoordden de communisten. “Uw kapitalistische methoden laten uiteraard niet toe dat het potentieel van de locatie ten volle wordt blootgelegd, maar wij zullen de wereld laten zien, tot welke wonderen de Sovjettheeteler in staat is!” En dat deden ze: de sovchoz van Atsjigvari haalde in 1959 2618 kg theeblad binnen van elk van de 730 ha van zijn plantages, en die van Dzjochedzjiani gemiddeld 4693 per ha op een oppervlakte van 490 ha.

Er kwamen “meesters van de hoge oogsten” op, die gemiddeld 40-60 kg per dag bij elkaar plukten. Olympische theekampioenen werden allerwegen hartelijk begroet en aangemoedigd. Patsia Dolidze, oogstster van de sovchoz van Tsjakva, vestigde op 21 mei 1936 een wereldrecord door op één dag

120,7 kg blad binnen te halen. Julia Pogorelova bereikte in diezelfde jaren in de sovchoz van Otsjchamoeri 250% van de dagnorm: in 116 dagen plukte ze 3348 kg. In 1957 oogstte de werkbrigade van Tatjana Tsjaïdze 8892 kg theebladeren per hectare, in 1958 werd dat 10 015 kg, en in 1959 zelfs 11 090 kg. Nina Gogodze plukte 11 582 kg per hectare, en Tsjaïdze zelf 16 450 kg. Haar droom om het wereldrecord, in handen van Ceylonse theeboeren, te breken, was uitgekomen!

Duizenden theeoogststers vielen in de staatsprijzen, en sommigen van hen werden zelfs afgevaardigd naar de plaatselijke bestuursorganen, tot de Opperste Sovjet van de USSR aan toe. Op die opmerkelijke manier plaveide de thee “de weg naar het paleis” voor zijn nieuwe geïnspireerde adepten, en gaf zodoende handen en voeten aan de stelling van V.I. Lenin dat “ook een keukenmeid de staat zal leiden”.

 

Tatjana Tsjaïdze, Thee-Georgië

                                                                    Op de foto: held van de socialistische arbeid Tatjana Tsjaïdze (tweede van links) en haar brigade.

 

Nieuwe theefabrieken werden uit de grond gestampt “in volledige overeenstemming met de laatste verworvenheden van wetenschap en techniek”, toegepast in India, op Ceylon en elders op koloniale plantages. Dit was de tijd waarin de ideeën van vooruitgang, mechanisatie en massaproductie gemeengoed werden. “Grote aantallen boeren stapten in de theeteelt en ruilden de aanpak van hun grootvaders bij het voeren van een traditioneel boerenbedrijf in voor moderne methoden”, meldden trots de kranten van die dagen.

 

Beria Georgië Thee

                                                               Op de afbeelding: L.P. Beria op de theeplantages van Georgië, door A.K. Koetateladze.

 

In 1921 werd in Georgië 550 ton kwaliteitsbladerthee vervaardigd, in 1940 was dat gegroeid tot 51 300 ton, en in 1976 tot 356 000 ton. En waar in 1921 de gemiddelde opbrengst 541 kg per hectare bedroeg, was dat in 1940 reeds 2292 kg, en in 1976 zelfs 6800 kg. In India, waar het oogstseizoen van de thee elf maanden omvat, en in Sri Lanka, waar dit tien maanden is, was de gemiddelde jaaropbrengst van de plantages bijna hetzelfde als bij de Georgische theetelers.

Vanaf 1932 werd in het technische proces van de theeverwerking kunstmatige verwelking geïntroduceerd, in speciale cellen naar ontwerp van Sj. Mardelejsjvili. Dit maakte het mogelijk de duur van het proces, dat voorheen in eerste instantie op cementen platforms in de zon, en vervolgens gedurende 18-24 uur binnen op planken plaatsvond, met twee derde in te korten. Nu duurde de verwelking nog maar 4-6 uur. Ook in de processen van fermentatie, sortering en droging werden nieuwe snufjes geïmplementeerd.

Toen Thee-Georgië aan haar werk begon, kwam de noodzakelijke fabrieksuitrusting van rollers, ovens, sorteer- en andere machines uit het buitenland. Maar vanaf de jaren '30 werd de hele uitrusting al in Georgische fabrieken in elkaar gezet, waarvandaan deze op weg ging naar alle theeproducerende districten van de Unie, en daarnaast naar Vietnam, China en Indonesië.

Vanaf 1930 werden op de theeplantages tractoren ingezet, wat het mogelijk maakte aanzienlijke lappen woeste grond te ontginnen. Het westelijke, moerassige deel van de Kolchidische laagvlakte in Georgië was een godvergeten oord. De boeren waren niet in staat om zelfs maar een snipper akkergrond aan de moerassen te ontworstelen; bovendien kostte malaria er honderden levens. De drooglegging en ontginning van de moerasgronden vereiste enorme krachten en middelen. Maar ten slotte strekten zich daar, waar vroeger de moerassen heersten, thee- en citrusplantages zich uit. De malaria week samen met de moerassen. Op de Kolchidische woeste grond ontstonden tientallen gerieflijke nederzettingen.

 

Theeoogst Kolchida jaren '30

                                                                                                         Op de afbeelding: Theeoogst.

1957, door A.K. Koetateladze.

 

Een van de meest arbeidsintensieve operaties bij het werken met thee is de oogst van de bladeren.

Daarom zijn gedurende de hele 20e eeuw pogingen ondernomen om die operatie te mechaniseren. In 1910 begon men in Japan speciale scharen toe te passen,  met twintig centimeter lange bladen, aan een waarvan een zak was bevestigd voor het opvangen van het afgeknipte theeblad. Noch dit instrument, noch andere toepassingen losten het probleem echter werkelijk op. Een uitgeloofde premie van 100 000 dollar, die was uitgeloofd voor de uitvinding van een theeoogstmachine, bleef onaangeroerd in een Europese bank liggen. De in de jaren '50 uitgevonden Engelse machine “Taripen”, die alles achter elkaar afknipte, was niet geschikt voor het werk met de net uitgebotte knoppen.

Werk aan de mechanisatie van het uitlezen van de jonge loten van de theehagen begon in de SovjetUnie tussen 1928 en 1930, toen Tsjaj-Groezija een wedstrijd uitschreef voor de uitvinding van een theeoogstmachine. Op het adres van de groep, voorgezeten door professor V.A. Zjeligovski, kwamen uit bijna alle uithoeken van het land voorstellen binnen van efficiency-experts, uitvinders en geleerden. In 1933-'34 doorliepen de machines GIL-2 en “Lida” hun testronden, de laatste waarvan de oogst van lao-cha en het bijsnoeien van de heggen verzorgde. In 1935 werd een apparaat uitgeprobeerd dat de tere scheuten zachtjes af moest breken. Verder werd aan het uitdokteren van machines gewerkt in het speciale Staatsconstructiebureau voor Landbouwtechniek van de Georgische SSR. Na twee jaar kwamen de medewerkers van dit constructiebureau met een kamvormige pneumatische machine op een aanhanger; een wagentje met een ventilator, een oogstapparaat en een motor. De machine oogstte tot 60 procent van de theescheuten. En uiteindelijk, in 1963, geschiedde datgene waar men lange decennia van had gedroomd. Op de plantages van de theesovchoz van Ingiri in het noorden van de Kolchidische laagvlakte begon het testen van 's werelds eerste selectief werkende theeoogstmachines TsjSN-1,6 (“Sakartvelo”), bestemd voor werk op vlak land en hellingen van niet meer dan acht graden.

De machine bewoog langs de heggen met een snelheid van één kilometer per uur. De instrumenten van het apparaat, voorzien van een automatische hydraulische aandrijving, begroeven zich op een hoogte van 60-80 cm precies diep genoeg in de kruinen van de struiken. Een boogvormige kam van twee rijen schuin geplaatste met rubber beklede plukvingers, uitgerust met elastische inzetstukken van beweegbare messen die heen en weer bewogen, tastte behoedzaam de spruiten af, selecteerde de jonge bladeren en zocht het meest breekbare punt uit voor de pluk. De ruwe spruiten werden alleen een beetje geplet, maar bleven aan de struik. De andere, doorgebogen tussen de harde steunpunten van de onbeweeglijke messen en de werkkanten van de elastische inzetstukken, braken af. Sterk ontwikkelde spruiten, waarvan het breekbare deel hoger zat dan het werkgebied van de inzetstukken, werden met insnijmessen afgesneden. De net ontsproten blaadjes, afgebroken door de luchtstroom van de ventilator, kwamen door een luchtleiding en een elastische slang op een transportzeef, en werden daarvandaan in bakken in het ruim opgevangen. Aangezien de machine alleen de blaadjes van hoge kwaliteit verzamelde, was een extra sortering niet meer nodig. Tot 90 procent van alle net uitgekomen blaadjes kwamen in het ruim terecht. In een uur verwerkte de machine 0,2 ha, evenveel werk als door 25—30 plukkers gedaan kon worden.

Hetzelfde jaar begon de serieproductie van de “Sakartvelo” in de landbouwwerktuigkundige machinefabriek “Groezselmasj” in Tbilisi. Op de internationale expositie “Moderne landbouwmachines en -uitrusting” in 1966 kreeg de machine voor haar originaliteit en vernieuwendheid een gouden medaille. Bestellingen kwamen binnen uit Japan, de USA, Kenia, Turkije en Sri Lanka.

In het daaropvolgende jaar kwam het Nationale Onderzoeksinstituut voor machines voor de theeteelt en berglandbouw met de TsjA-650/900, een machine met eigen aandrijving die hellingen tot twintig graden aankon.

 

Machinale theeoogst, Georgië, jaren '60

                                                                                                                                                         Op de foto: “Sakartvelo” aan het werk.

 

In de oorlogsjaren zag de theeproductie een teruggang, met het dieptepunt van nauwelijks meer dan

14 000 ton thee in 1942. Desondanks had volgens een in september 1941 bekrachtigde norm een frontsoldaat recht op een gram thee per dag.

Gelet op de grote vraag in de Unie naar groene thee voor de volkeren van Centraal-Azië, werd de fabriek van Tsjakva in 1932 heringericht voor de productie van groenetheebriketten. Tegen 1959 produceerden acht van de 65 fabrieken uitsluitend groene thee.

 

Georgische thee – vintagereclame

                                                                                                                                           Op de illustratie: theereclame uit de jaren '60.

 

In 1959 produceerde Tsjaj-Groezija 28.142 ton zwarte gebroken thee, 5.921 ton groene gebroken thee en 8.731 groenetheebriketten. Het gereedgemaakte product ging naar inpakfabrieken in Moskou, Odessa, Samarkand, Irkoetsk en andere centra in de Sovjet-Unie, waar het werd afgewogen en verpakt in gewoon pakpapier of een artistiek vormgegeven verpakking: kartonnen of metalen cadeaudoosjes, porseleinen bussen.

De zwarte gebroken theesoorten (Chinees: “bai hao”) “Boeket” en “Extra” werden van de bovenste blaadjes gemaakt en bevatten bladknoppen. De hoogste normale soort was zwarte gesneden bladerthee van de eerste oogst. Zijn kwaliteit was al iets lager. Thee van de tweede soort werd gemaakt van machinaal geoogste spruiten en bevatte veel toevoegingen van buitenaf. “Thee № 36” en “Bodrost” (“Vitaliteit”) vormden een versnijding van Georgische, Indiase en/of Sri-Lankaanse thee.

De variëteit aan namen onder de groene thees was breder dan onder de zwarte, en omvatte enkele tientallen genummerde soorten: van № 10 tot № 125 (in oplopende kwaliteitsklasse, d.w.z. № 10 was de minste, en № 125 de hoogste kwaliteit). Boven № 125 stonden “Boeket van Georgië” en “Extra”, de buitencategorie. De hoogste klasse bestond uit № 111 en 125. De eerste klasse: № 85, 95,100, 110. De tweede klasse: № 45, 55, 60, 65. De derde klasse: № 10, 15, 20, 25, 35, 40. «Boeket», «Extra» en de hoogste klasse behoorden op alle vlakken tot de hoogste kwaliteit groene thees ter wereld.

 

Thee vintagereclame

                                                                                                                                          Op de illustratie: theereclame uit de jaren '60.

 

De bloeitijd van de Georgische theeteelt viel in de jaren '60 en '70 van de 20e eeuw. Daarna volgde een snelle neergang. De overgang van handmatige oogst naar mechanische en grove schendingen van te volgen technieken (oogst in nat weer, versnelling van de verwerking door een extra fermentatiefase en de noodzakelijke drogingsfase over te slaan e.a.) en een ondoordacht streven om zo groot mogelijke hoeveelheden te produceren, leidden uiteindelijk tot een totale degradatie van de kwaliteit. Bovendien liepen de boeren en het plaatselijke bestuur openlijk tegen de theeproductie aan te hikken. Zij gaven er de voorkeur aan citrusvruchten te verbouwen, die meer winst opleverden. In de loop van de jaren '80 halveerde de theeproductie in de republiek bijna, en na de ineenstorting van de USSR kwam zij praktisch helemaal te vervallen.

Van de 27 fabrieken bleven er slechts drie in werking; de overige werden herbestemd, en de werkbanken gingen naar de schroothoop. Tientallen hectaren aan theevelden in dalen en op hellingen raken vol onkruid en varens, verwilderen zonder onderhoud. Als de plaatselijke bevolking al thee drinkt, dan geeft men de voorkeur aan import; het aandeel van Georgische thee op de binnenlandse markt komt niet boven de 10%.

 

Momenteel maakt de theebranche in Georgië niet de beste tijden door. De oude fabriek van Tsjakva brengt nog altijd de groene thee “Kalmytski” op de markt, gericht op consumenten in CentraalAzië. Waar het de productie van arbeidsintensieve soorten van hoogwaardige klasse aangaat: die worden nog altijd op “ambachtelijke” wijze gemaakt door mensen die gegrepen zijn door de theecultuur, door die weinige enthousiastelingen voor wie thee geen abstracte cijfers op ambtelijke balansen betekent, maar hun geliefde project, dat zin geeft aan hun leven. En bij zo'n benadering is het resultaat hoe dan ook alle erin gestoken moeite waard.

Aan het begin van de zomer van 2016 bezocht onze bedrijfsleider Sergej Sjevelev voor de tweede keer de Georgische theeproducenten; wij hebben daar de volgende reportage van gemaakt:

 

 

Als resultaat van deze reis hebben wij de Georgische “Kalmytski” in ons assortiment opgenomen, alsmede een hoogstaande rode (zwarte) thee. De afdeling van Georgische thees van onze internetwinkel vindt u hier.

Written by Sergey Shevelev
Find similar articles
Georgische theeGeschiedenisThee