Kyusu: de Japanse theepot

VORMEN VAN JAPANSE THEEPOTTEN

 

In het Japans heet een pot om thee in te zetten een kyusu (急須). Uitgaande van de vorm bestaan er vier basissoorten kyusu:

Ushirode/atode kyusu (後手急須): met een lusvormig handvat tegenover de tuit. Klassieke en oudste vorm, en nog steeds actueel.

 

Kakiemonwerkplaatsen

                                                                                      Op de foto: Ushirode kyusu, Kakiemonwerkplaatsen, 19e eeuw.

 

Yokode kyusu (横手急須) is vandaag de dag in Japan de meest verbreide soort. Buiten het Land van de Rijzende Zon worden ze geassocieerd met het drinken van sencha en worden ze “Japanse theepotten” genoemd. Deze vorm is ontstaan als gevolg van een evolutie van de diao, een steelpan die al sinds oeroude tijden in China gebruikt werd, en vervolgens ook in Japan is ingevoerd voor de bereiding van medicijnen.

 

shidiao

                                                                                                                                              Op de foto: een diao.

 

Een recht handvat, aan de zijkant aan het lijf bevestigd, onder een hoek van 90° ten opzichte van de tuit, doet de yokode kyusu op een bamboe steelpannetje lijken, een hisaku (柄杓), waarmee tijdens de theeceremonie kokend water in de kom, de chawan, gegoten wordt.

 

hisaku

                                                                                                                                         Op de foto:

een hisaku

 

Om te voorkomen dat je aan het handvat van de kyusu je vingers brandt, is het van binnen hol of van hout.

 

Banko kyusu

                                                                                         Op de foto: Yokode kyusu, werkplaatsen Banko-yaki, 19e eeuw.

 

Hohin (宝瓶, kostbaar vat)/shiboridashi (絞 り 出 し, letterlijk: filterend) – is een kyusu zonder handvat dat traditioneel gebruikt wordt voor gyokuro. Deze soort groene thee wordt met water van 60-70°С bereid, daarom kun je de theepot met een gerust hart aan het lijf beetpakken zonder je vingers te branden.

 

Hohin Banko-yaki

                                                                                         Op de foto: Hohin Banko-yaki, witte klei, eind 19e eeuw.

 

Uwade kyusu (上手急須, theepot met hoog handvat), ook dobin genaamd (土瓶, aardewerken theepot). Het handvat kan in hetzelfde materiaal uitgevoerd zijn als de theepot, maar wordt vaker van bamboe gemaakt. De grote dobins werden in de beginfasen van de sencha-theeceremonie gebruikt bij een groot aantal deelnemers.

 

Dobin

                                                                                                                   Op de foto: dobin met bamboe handvat.

 

 

Beroemde werkplaatsen

Met het begin van het Edo-tijdperk (1603-1868) bereikte Japan vanaf het vasteland de mode van de strooibare thee (zie het artikel Japanse theetraditie), en daarmee ook het bijbehorende theegerei. Voor het bereiden van bladerthee werden theepotten uit Yixing, Dehua en Jingdezhen gebruikt, maar spoedig kregen zij Japanse tegenhangers, die in eerste instantie werden vervaardigd volgens de zisha-techniek (打身筒, uchimi-to, lintmethode), naar hun beeld en gelijkenis.

 

theepot Edo Tokoname

                                                                                Op de foto: theepot uit de werkplaatsen van Tokoname-yaki, Edo-tijdperk.

 

Maar in 1859 verscheen in Ogaki (大垣, prefectuur Gifu) in de werkplaats Onko-yaki (温故焼) de eerste theepot, gemaakt op een pottenbakkersschijf (轆轤, rokuro). En hoewel deze werkplaats nu niet meer bestaat, wordt de binnen haar muren uitgewerkte techniek heden ten dage toegepast in de keramiekcentra Banko-yaki (萬古焼, prefectuur Mie), Tokoname-yaki (常滑焼, Prefectuur Aiti) en Mumyoi-yaki (無名異焼, eiland Sado, prefectuur Niigata), gespecialiseerd in de vervaardiging van aardewerken theepotten.

Deze centra liggen in een gebied met een hoge tektonische activiteit, langs de breuklijnen Japan Median Tectonic Line, MTL (中央構造線) en Itoigawa-Shizuoka Tectonic Line, ISTL (糸魚川静岡構造線). In de loop van de geschiedenis hebben hier vele vulkaanuitbarstingen plaatsgehad, waardoor de kleilagen een zeer specifiek mineralengehalte hebben, dat een gunstige uitwerking heeft op de kwaliteit van de bereide thee. De precieze samenstelling is afhankelijk van de concrete groeve, maar over het geheel genomen ligt zij erg dichtbij de Yixingse zisha.

 

Rodekleigroeve op Sado

                                                                      Op de foto: Groeve op het eiland Sado waar rode klei gewonnen wordt.

 

Banko-yaki (萬古焼)

De kleioven Banko is in 1736 in het stadje Yokkaiti (三重県四日市市, prefectuur Mie) gesticht door meester Nunami Ryozan (沼波弄山). Hij geloofde dat zijn werk de eeuwen zou trotseren, daarom voorzag hij het van het stempel Banko Fueki (萬古不易, “Tienduizend

Ouden/Onveranderlijken”). Hij bakte zijn creaties in een reductieoven, met gebruikmaking van witte en gele klei.

 

Banko Fueki

                                                                                                                  Op de foto: Kyusu Banko Fueki, 18e eeuw.

 

De volgende generatie meesters van Banko-yaki maakte inmiddels gebruik van paarse klei (紫泥), en in het vervolg werd de keramische pulp vervolmaakt en dichtbij de kwaliteit van porselein gebracht. Het grootste deel van de productie van Banko-yaki in de 19e eeuw bestond uit geglazuurd aardewerk, gedecoreerd met een kobaltbeschildering onder het glazuur en emailleachtige verf en goud over het glazuur.

 

Kyusu banko verguld

Op de foto: Kyusu Banko-yaki, keramische pulp, verguldsel, glazuur, polychrome beschildering over het glazuur, collectie Hermitage.

 

Ovens van Tokoname-yaki (常滑焼)

Ovens van Tokoname (Hojo, prefectuur Niigata), een van de oudste keramiekcentra van Japan, waar al sinds de oudheid dakpannen en keukengerei gemaakt worden.

 

Tokoname-yaki

                                                                                                       Op de foto: de werkplaats Tokoname-yaki tegenwoordig.

 

De eerste theepot werd hier gemaakt in de jaren '20 van de 19e eeuw door de meester Inaba

Takamichi (稲葉高道). Dit was een kopie van een theepot uit de collectie van de shoguns van

Ashikaga, die de meester als geschenk had gekregen tijdens een pelgrimage naar de bergen van Akiba (prefectuur Shizuoka). Grove witte klei uit de rijstvelden diende tot materiaal voor het eerste werk.

De volgende stap in de ontwikkeling van de werkplaatsen van Tokoname is verbonden aan de naam van meester Sugie Jumon (杉江寿門), die in 1854 met rode klei begon te werken, die qua eigenschappen erg dichtbij de Yixingse zi ni zat. Een belangrijke bijdrage aan de vorming van de eigen stijl van Tokoname werd ook geleverd door de van het vasteland uitgenodigde meester Jin Hengshi (金恒士) uit Yixing. Naar voorbeeld van de Yixingse bedekte Jumon zijn theepotten niet met glazuur, maar bereikte uiteenlopende roodtinten door de baktemperatuur te variëren.

 

Tokoname-yaki Jumon leeuw op deksel

                                                  Op de foto: Kyusu met leeuw op deksel, werk van Sugie Jumon uit de jaren '60 van de 19e eeuw.

 

Een originele techniek die in Tokoname werd toegepast is Mogake (藻掛), het omwikkelen van de ongebakken pot met zeewier, dat bij het bakken in de oven een patroon op de theepot achterlaat.

 

Mogake

                    Op de foto: Kyusu uit Tokoname-yaki in de Mogake-techniek (links modern werk, rechts uit de 19e eeuw).

 

Ovens van Mumyoi-yaki (無名異焼)

De ovens van Mumyoi-yaki (eiland Sado, prefectuur Niigata) staan bekend om hun unieke kleisoorten met een hoog metaaloxidegehalte. In het Edo-tijdperk werden op het eiland grote hoeveelheden goud en zilver gewonnen, daarom is het de geschiedenis ingegaan als het “Gouden Eiland”: de totale lengte van de mijngangen bedroeg rond de vierhonderd kilometer. Het gesteente dat een goudader omringt, onderscheidt zich in de regel ook door een hoog gehalte aan metaaldeeltjes. In China werd rode klei uit goudmijnen voor medische doeleinden gebruikt, als ontsmettingsmiddel op de huid en om bloedingen te stoppen. In het medische compendium “Ben Cao Gan Mu”, samengesteld in 1596 door de grote Chinese medicus Li Shi Zhen (李時珍), wordt zulke klei Wu Ming Gui genoemd (無名異, ijzeroer, letterlijk: “naamloos”), in het Japans “Mumyoi”.

In 1819 stichtte de pottenbakker Ito Kanbei (伊藤甚平) op het eiland de eerste keramiekwerkplaats Raku. In 1857 werden de werkplaatsen geleid door Ito Tomitaro (伊藤富太郎), wiens werk van rode klei buiten het eiland bekend kwam te staan als Mumyoi-yaki.

De rode klei van Sado heeft een metaaloxidegehalte boven de 20%, en na het bakken krijgen ze een dieproodbruine tint. Maar daarnaast hebben ze een lage viscositeit en in pure vorm valt er bijna niet mee te werken. Om de harde rode klei elastischer te maken wordt er zachte gele nosaka aan toegevoegd. Na het bakken wordt hij oranje. Het mineralengehalte van de kleisoorten op Sado is vergelijkbaar met dat van de Yixingse: rode klei met meer dan 20% ijzeroxidegehalte, purpere met een ijzeroxidegehalte van rond de 10% en bijmengsels van koper, zink en tin, en verder groene, waar koper en chroom in aanwezig zijn. Bij het bakken geven ze een breed spectrum aan tinten, van gelige en bruinige to oranjerode en bijna zwarte.

Een interessant feit: bij het bakken van voorwerpen van klei waar een kleurstof aan is toegevoegd, moet de temperatuur onder de 1020°С blijven, maar natuurlijke “gekleurde” klei wordt bij hogere temperaturen gebakken (tot 1300°С).

 

klei van het eiland Sado

Op de foto: Bovenste rij van links naar rechts: groene klei, gele klei, paarse klei; onderste rij: rode klei.

 

In de keramiekwerkplaatsen van Mumyoi-yaki wordt op twee manieren gebakken: de open wijze in het vuur van de oven, en de reductiebakmethode (還元焼成), waarbij het voorwerp, na de eerste stap in het bakken, met rijstschillen of andere brandbare organische materialen bedekt wordt en het bakken bij een lagere temperatuur plaatsvindt. De afwezigheid van zuurstof leidt tot een verandering van de kleur van het oppervlak van roodbruin naar donkerpaars, bijna zwart. Een theepot die op die manier gebakken is geldt als bijzonder geschikt voor het zetten van Japanse thee, evenals oolongs en puerhs.

 

Mumyoi-yaki

Op de foto van links naar rechts: Op de bovenste rij theepotten van gele klei (voor het bakken, na het reductiebakproces, na het gewone bakproces), op de onderste rij theepotten van rode klei (voor het bakken, na het reductiebakproces, na het gewone bakproces).

 

De laatste stap, waarmee de schepping van een Mumyoi-yakivoorwerp volbracht wordt, heet namamigaki. Tijdens het bakken krimpt de klei ongeveer 30%, daarom wordt de uit de oven gekomen theepot, na afkoeling tot kamertemperatuur, met een steen of spatel geschuurd, om het oppervlak te egaliseren en glad en zijdezacht te maken.

 

Namamigaki

                                                                                                                     Op de foto: namamigaki (polijsting).

 

 

Porselein van Arita

Porseleinen voorwerpen verschenen in Japan voor het eerst aan het begin van de 17e eeuw op het eiland Kyushu. In 1610 ontdekte de Koreaanse immigrant Ri Sanpei (李参平) aan de voet van de berg Izumi-yama (泉山磁) in Arita (有田) kaolienlagen en zette ter plaatse een keramiekwerkplaats op. Al snel groeide dit uit tot het eerste productiecentrum van Japans porselein.

 

Ri Sanpei

Op de foto: het heiligdom Isiba Jinja (石場神社, huis van de geest van de vader-stichter van het Japanse porselein, Ri Sanpei)

 

Noordelijk van Arita lag de kleine havenstad Imari (伊万里), waar het werk van de pottenbakkerswerkplaatsen van Hirado (平戸), Mikawachi (三川内), Satsuma (薩摩焼) en Kakiemon (酒井田), die in korte tijd in de buurt waren opgekomen, werd verkocht.

 

Arita porseleingroeve

                                                                         Op de foto: Izumi-yama, porseleingroeven.

 

Het Japanse porselein werd naar Europa en Azië geëxporteerd, waar het bijzonder hoog werd gewaardeerd; daarom was een belangrijk deel van de productie op de buitenlandse markt gericht. De Japanse stijl inspireerde meesters in de fabrieken van Meissen, Chantilly, Chelsea, Bow en elders.

 

Kutani Kyusu

                                             Op de foto: Kyusu uit de werkplaatsen van Kutani, 19e eeuw, porselein, schildering op het glazuur.

 

Het vroege werk imiteerde het witte reliëfporselein van Dehua en de wit met blauwe creaties van Jingdezhen. Maar in de 18e en 19e eeuw kreeg het Japanse porselein zijn eigen, herkenbare stijl.

 

Hohin porselein 19e eeuw

              Op de foto: Hohin-theepot, porselein, kobaltschildering onder het glazuur, 19e eeuw, collectie Hermitage.

 

Na een verwoestende brand in Arita in 1828 waren vele pottenbakkers genoodzaakt naar de regio Kansai te verhuizen, waar zij de artistieke tradities van Arita voortzetten.

 

Chahei

                      Op de foto: Werkplaatsen van Kinkozan Sobei VII, Kioto, eind 19e eeuw, verzameling Hermitage.

Kyusu's van Taiwan

Tegenwoordig zijn Japanse kyusu's wereldwijd bekend onder liefhebbers van verzamelaarsthee; hun bruikbaarheid is immers niet beperkt tot groene soorten als sencha en gyokuro. Ze zijn bijzonder geliefd op Taiwan, waar de meest verbreide vorm van theegebruik de ceremoniële gungfucha met oolongs is. De Taiwanese theecultuur, gevormd door Chinese en Japanse invloeden in gelijke mate, vormt een soort bufferzone tussen beide. De duizendjarige kracht en het onvervreemdbare natuurlijke van de Chinese theetraditie ontmoet hier de focus op technologie en het bijzondere gevoel voor stijl die eigen zijn aan de Japanse cultuur. En dat geldt zowel voor de thee zelf (van de teelt tot de verwerking) als de voorwerpen die ermee verbonden zijn.

Hoewel het pottenbakkersvak al zes à zeven millennia geleden op het eiland is verschenen (antieke methoden om klei te bewerken worden door sommige volkeren tot op heden toegepast), valt de ontwikkeling van de cultuur van de Taiwanese keramiek in de perioden van de Ming- (1388-1644) en de Qing-dynastie (1644-1911). De ontwikkeling van thee-attributen kwam stormachtig op gang in de jaren '70 van de 20e eeuw op de golf van het “Taiwanese economische wonder” en de renaissancebeweging van de Chinese cultuur, in 1967 opgestart als alternatief voor de “proletarische culturele revolutie” in het communistische China.

Vanwege het verbod op het verbranden van kolen in de steden (de belangrijkste brandstof voor de Taiwanese ovens) dat eind jaren '60 werd ingesteld, verkasten de meesterpottenbakkers van Taipei naar het zuidwesten, naar het voorstadje Ingge (鶯歌, lett. Lied van de Wielewaal). De geschiedenis van de aardewerkindustrie aan de voet van de berg Ingge telde toen al zo'n 150 jaar: Wu An, een immigrant uit het Fujianse Quanzhou, stichtte er in 1804 een porseleinfabriek. De bodem, rijk aan kaolien, en de dichte bossen, die brandstof leverden voor de grote Slangenoven, schiepen op die plek geweldige omstandigheden voor het ontwikkelen van de branche.

Maar in de 20e eeuw, in de nieuwe ontwikkelingsfase, veranderde de situatie. Met de toename van het aantal werkplaatsen verslechterde de toestand van de omgeving zienderogen en ontstond een tekort aan brandstof. De opkomst van Japanse gasovens bracht een revolutie teweeg in de

Taiwanese keramische industrie die binnen de kortste keren het ecologische probleem oploste en de productiekwaliteit merkbaar verbeterde. Spoedig verwierf het werk uit Ingge faam op zowel de binnenlandse als de Japanse en Europese markten. Duizenden kunstenaars (o.a. uit Japan en Hongkong) werden door de creatieve geest van het dorp aangetrokken, om er te werken en ervaringen uit te wisselen. Vandaag worden in de 900 werkplaatsen van Ingge dagelijks zowel bescheiden alledaagse huishoudelijke voorwerpen geboren, voortgebracht op industriële schaal, als zeldzame, unieke hoogtepunten van schone kunst.

Sinds 2000 wordt het culturele centrum van het dorp gevormd door het MKI, het grote hypermoderne Museum van Keramiek te Ingge. Het biedt zowel plaats aan een permanente expositie van meer dan tweeduizend voorwerpen als aan thematische tentoonstellingen, vormt een officiële ontmoetingsplaats voor Taiwanese en buitenlandse keramisten, en biedt gelegenheid aan meesters om rechtstreeks met het publiek in contact te treden tijdens de demonstratie van hun nieuwste werk. Op een van onze reizen naar het eiland hebben wij het museum bezocht en daar een korte film opgenomen:

 

 

En hier een videoreportage uit het keramiekmuseum te Sheli, waar de oude Slangenoven staat:

 

 

Uiteraard worden er in continentaal China ook Japanse kyusu's gemaakt, die prima geschikt zijn om Chinese thee in te zetten. De golf die 500 jaar geleden door de meesters van Yixing is ontketend, toen zij kleine theepotten uitvonden die de harten zouden veroveren van monniken en verzamelaars, dichters en shoguns, diende eens als inspiratiebron voor de pottenbakkers uit het Land van de Rijzende Zon. Vandaag is hij teruggekomen bij zijn bron, verrijkt door de vruchten van hun inspanningen, als dankbaarheid voor het creatieve beginpunt, maar ook als uitdaging, als een aanleiding tot nieuwe ontwikkeling.

Door naar onze internetwinkel, waar antiquarisch Japans porselein te vinden is (kyusu 200 ml., kyusu 220 ml, kyusu 170 ml., kyusu 190 ml., kyusu 165 ml., kyusu 185 ml., 160 ml., kyusu 180 ml., kyusu 170 ml.,), moderne theepotten uit de werkplaatsen van Ingge op Taiwan (kyusu 140 ml., kyusu 170 ml., kyusu 250 ml.,  kyusu 280 ml.), van Jianshui (kyusu 150 ml., kyusu 295 ml., kyusu 300 ml), uit de fabrieken van Dehua (kyusu 150 ml., kyusu 150 ml., kyusu 170 ml., kyusu 250 ml), Longquan (kyusu 140 ml.) en Jingdezhen, evenals theepotten van Taiwanees nefriet mo yu (kyusu 296 ml).

 

Written by Sergey Shevelev